Na het ontbijt zocht Roelof zijn werkkleding bij elkaar en zette de volle wasmachine aan. Hij checkte de koelkast om te kijken of er boodschappen nodig waren en besloot om dat eerst maar te gaan doen. Hij wilde te voet gaan – het was zo’n drie minuten lopen naar de supermarkt en hij had geen zware dingen nodig. In zijn voorraadkast was hij op zoek naar een boodschappentas, toen de bel van zijn voordeur ging.
Roelof had niemand beneden langs de deur binnengelaten en hij verwachtte geen bezoek, dus hij negeerde de bel. Hij verwachtte dat het een verkoper zou zijn en daar had hij geen zin in.
Dertig seconden later ging de bel opnieuw, nu een stuk langer. Het was duidelijk dat iemand iets van hem wilde. Met de gevonden boodschappentas in zijn hand liep hij naar de voordeur toe, die hij meteen helemaal opende omdat hij van plan was om zelf meteen boodschappen te gaan doen.
Voor de deur stond een vrouw van zijn leeftijd. Roelof herkende haar ergens van, maar waarvan? Hij had op dat moment geen idee.
‘Gelukkig, ik heb je gevonden.’ De vrouw zuchtte dramatisch. ‘Eindelijk.’ Ze had een zwarte tas over haar schouder hangen en had ook nog een plastic tas in haar hand.
Voordat Roelof het doorhad was de vrouw langs hem zijn appartement in gelopen. Toen ze links de woonkamer zag liep ze die kant op en Roelof snelde achter haar aan om te kijken wat ze ging doen.
In de woonkamer zette de vrouw de twee tassen op de tafel. ‘Wil jij even je zoon pakken?’ De vrouw had zich omgedraaid naar Roelof. ‘Die staat nog buiten.’
‘Mijn…’ Roelof keek haar vanuit de deuropening stomverbaasd aan. ‘Mijn wat?’
‘Je zoon. Hij staat bij de voordeur.’
Hoewel hij haar niet geloofde, liep hij toch terug de gang in, naar de voordeur die hij in alle haast open had laten staan.
De vrouw had gelijk. Om het hoekje bij de voordeur lag een baby in een autostoeltje te slapen. Hoewel Roelof de baby eigenlijk niet naar binnen wilde tillen, was het duidelijk dat de vrouw dat ook niet zou doen. Hij tilde het autostoeltje op en sloot de voordeur toen hij binnen was. De baby in het stoeltje was piepklein, vond hij. Als het zijn zoon zou zijn, dan was het nog geen jaar geleden dat hij de vrouw had gezien.
Ineens wist hij het. Vorig jaar, net voor kerst, had hij autopech. Hij had een trein richting huis willen nemen, maar was op het station een vrouw tegengekomen die hem een slaapplaats had aangeboden. Veel hadden ze niet geslapen uiteindelijk. Hoe heette ze ook alweer? Roelof wist het niet. Jenny? Jenna? Jessica? Hij kon het zich niet herinneren.
In de woonkamer zette hij de baby op de grond en keek hij naar de vrouw.
‘Mooi, je hebt hem,’ zei ze. ‘Ik ben ervandoor.’
‘Wat?’ Roelof keek verbaasd. Hij begreep niet wat er gebeurde.
‘Je mag hem hebben, ik hoef hem niet meer.’
‘Wie niet?’
‘Die baby.’ De vrouw wees naar het jochie dat in de autostoel lag te slapen. ‘Het leek zo’n goed idee vorig jaar. Al mijn vriendinnen hadden een baby, dat wilde ik ook wel. Precies op dat moment kwam ik jou tegen. Beter kon niet, toch? Nou geloof me, zwanger zijn was vreselijk. Ik moet nog tien kilo kwijt. Tien kilo! Ik ben nog nooit zo zwaar geweest en dat is zijn schuld. Hij is een vreselijke baby. Hij spuugt alles onder en slaapt bijna nooit. Als het nou tenminste nog een meisje was geweest had ik later met haar kunnen gaan winkelen en had ik haar mooie jurkjes aan kunnen trekken. Maar nee hoor, het is een jongen. Je mag ‘m hebben, ik wil er niets meer mee te maken hebben.’
Voordat Roelof het doorhad was ze langs hem heen geglipt en rende ze bijna zijn appartement uit. Roelof kon zich nog net omdraaien voordat hij hoorde hoe de voordeur dichtgegooid werd.
Hij keek naar de minipersoon voor hem, die lag te slapen. Wat moest hij hiermee beginnen?